menu

De technocratische verleiding, de technocratische drogrede

De technocratische verleiding, de technocratische drogrede

De coronacrisis heeft bewezen hoe vatbaar de politiek is voor een technocratische overname. De wetenschappelijke consensus – waarop beleidsmakers zich beriepen bij maatregelen zoals QR-codes, vaccinaties en de avondklok – bleek zélf het product van politieke sturing, zo onthulde NOS. Politici kregen te horen dat zij ‘geen wetenschappers zijn’: hierom zouden zij de gezondheid van kwetsbaren op het spel zetten, als zij de wetenschappelijke adviezen niet klakkeloos zouden volgen. Dat ging echter voorbij aan de bemiddelende rol van volksvertegenwoordigers: zij worden gekozen om een compromis te vinden tussen de belangen van kwetsbaren, de medische sector, de wensen van jongeren en die van lokale ondernemers.

In coronatijd werd het ontbreken van technologische expertise bij politici een argument waarmee de gekozenen zichzelf buiten spel lieten zetten. Wetenschap en technologie werden sturend, terwijl de richting van die wetenschappelijke expertise werd beïnvloed door politieke aannames waarop – althans publiekelijk – geen politieke reflectie meer mogelijk was.

Politieke aannames worden gebruikshandleiding

Als we dieper kijken, dan zien we ditzelfde bij elk debat op het raakvlak van techniek en maatschappij: van pulsvissen tot het gebruik van kernenergie versus fossiele brandstoffen. Politieke aannames worden tot een ‘omgangscode’ voor technologie. Daarmee wordt technologie een verlengstuk van een ideologie die zich via die ‘instrumentalisering’ onttrekt aan politieke reflectie en kritiek. Dit is op zichzelf al antidemocratisch. Maar ook worden die technologieën tot instrumenten die de samenleving gelijkschakelen en hervormen volgens de onderliggende ideologie.

In dit artikel wil ik onthullen hoe er achter technocratisch utopisme een diep cynisme schuilgaat. Het belang hiervan werd me duidelijk toen ik onlangs in gesprek was met een lobbyist uit Brussel, die werd ondervraagd over zijn diepste motivaties. Wat drijft hem om zich zo diepgaand te bemoeien met wetsvoorstellen, beleidsprocessen en het politiek-industriële krachtenveld?

Technologie noopt tot ‘bescherming’

Hij betoogde dat de opmars van technologie de wereld ingrijpend verandert – denk alleen al aan hoe anders het leven is geworden door de popularisering van smartphones en zoekmachines. Technologie zorgt voor verandering, dus moeten de negatieve gevolgen worden gedempt en moet de consument worden beschermd tegen de negatieve bijgevolgen.

Het nobele motief om ‘de burger te beschermen’, eindigt echter dikwijls in regelgeving die burgers onder de duim houdt – deze analyse is al zo oud als het liberalisme, en het stemt triest om te zien dat juist de liberalen zich deze retoriek hebben eigengemaakt: juist zij zijn de laatste twintig jaar versmolten met de staatsmacht en de grote bedrijven…

Nu wat voorbeelden om helder te maken waar ik hier op aanstuur. Neem de verandering van flora en fauna in de natuur als een gevolg van stikstof. In het technocratische discours wordt de natuur behandeld als een stuk erfgoed dat moet blijven zoals het is, in plaats van als een dynamisch ecosysteem dat altijd verandert. In alle modellen, juridische processen en richtlijnen die vervolgens over de samenleving worden uitgekieperd, is geen ruimte meer om dat uitgangspunt – van wat natuur is en hoe de mens hier het beste mee omgaat – te heroverwegen.

Discussie over beleidsrichting bedolven onder technocratie

In dit beleid heeft de beleidsmaker zich buitenspel gezet en is de ideologie in een technocratische vorm gegoten om deze immuun te maken voor politieke kritiek. Elk gesprek over de nadelen van het stikstofbeleid wordt doodgeslagen met metingen en normeringen. De grote discussie over ‘welke rol natuur behoort te hebben in onze maatschappij-inrichting’ blijkt steken op dat technocratische niveau, in plaats van leidend te zijn aan het beleid. Er is dus geen terugkoppeling meer mogelijk tussen het doel en de richting van het beleid en de praktische gevolgen ervan – dit is antidemocratisch. Vroeg of laat voert dit tot de analyse van de Franse anarchist Georges Sorel, dat ‘het geweld’ en ‘de mythe’ de enige wijzen zijn waarop zo’n hermetisch verzegeld discours nog kan worden opengebroken.

Het afbouwen van vleesconsumptie is eigenlijk hetzelfde, evenals de stop op pulsvissen. In plaats van deze discussie met een open geest te voeren, lijkt het onder de globale elites en hun lokale regionetwerken al een uitgemaakte zaak dat vlees eten van echte dieren iets wordt voor de superrijken. Het afschaffen van pulsvissen werd gebracht als ‘te belastend voor het ecosysteem’, terwijl het in feite de macht van de Franse lobby was, die Nederland binnen de EU overvleugelt en zo deze efficiënte visserij vernietigde, omdat hun eigen visserij achterloopt en niet tegen de concurrentie is opgewassen. Technologische oplossingen blijken steeds politieke keuzes te zijn.

Toen hij dit hoorde wierp de lobbyist een blik op de dinertafel en wees naar onder meer zijn glas wijn en de garnalen. “Dit gaat waarschijnlijk verdwijnen” zei hij. “Maar zulke veranderingen zijn lang niet altijd negatief. Mijn ouders betaalden ooit 4000 gulden voor een lompe computer. Mobieltjes van nu kosten een fractie daarvan en hebben aanzienlijk meer rekenkracht.”

Drogrede

Dit was een drogredenering op meerdere lagen. Zogenaamde ‘technische verbeteringen’ en ‘wetgeving om de consument te beschermen’, betekenen in de praktijk het verdiepen van de bestaande machtsongelijkheid. Neem nu de behoedzaamheid onder politici tegenover AI. Het gevolg is dat de consumentenversie van ChatGPT wordt afgezwakt, uit angst voor ongeregeldheden en destabilisatie, terwijl de elites, die al machtig zijn, wél toegang hebben tot krachtigere versies van AI.

Hier komt bij dat die lompe computer van je ouders enige privacy bood, een zekere anonimiteit. Mobieltjes, en het internet überhaupt, zitten vol trackers, cookies en allerlei vormen van datamining. Grote bedrijven – wiens lobbyisten bij elk stukje wetgeving en bij elke nieuwe technologie een direct lijntje hebben naar de machinekamer van de macht – weten wat jij kijkt, wat jij eet, waar je reist en uitgaat, of je huis te koop staat. Deze informatie is voor bedrijven véél meer waard dan de 4000 gulden die je ouders toen neerlegden voor een computer. Dit argument bewijst dus juist dat de machtsbalans is verschoven, met al die internationale opschalingen en bestuurlijke vervlechtingen, in het nadeel van de consument.

De lobbyist zei dat hij zijn gegevens zorgvuldig afschermt en zich zoveel mogelijk onttrekt aan datamining. Nogal een elitair statement. Een lobbyist heeft misschien de tijd, het netwerk en de vaardigheden om zich in digitale anonimiteit te verdiepen, maar de gewone arbeider, moe van het werk en tevens belast met mantelzorgtaken, heeft dit niet.

Men kan zeggen dat wetgeving de consument moet beschermen, maar opnieuw – daar zitten dan direct de grote bedrijven tussen, evenals de veiligheidsdiensten. Zie bijvoorbeeld het gedrocht van een Digital Services Act: in theorie bedoeld om de consument te beschermen tegen Big Data, in de praktijk een middel om cultuurmarxistische spraakcodes op te leggen aan de publieke discussie.

En dan over het verdwijnen van garnalen, vis en vlees: door hier zo laconiek over te spreken, alsof het een soort onvermijdelijke gang van de geschiedenis is, normaliseert hij een wereld waarin niemand meer visser, boer of slager wil worden, en iedereen een Instagram-model of YouTube-influencer wil zijn. Tegelijk willen de kosmopolitische elites wél hun kaviaartjes blijven eten en hun gehaktballetjes prikken. Dit ogenschijnlijk linksprogressieve wereldbeeld, betekent in de praktijk: winner takes all.

Kleurloze uniformiteit

Onderaan de streep zal ook de lobbyist zichzelf de vraag moeten stellen of hij gelukkig kan zijn in een wereld waarin je duizenden kilometers kunt reizen en in elke stad dezelfde supermarkten aantreft met dezelfde producten; een wereld waarin alles gestandaardiseerd is en elke identiteit inwisselbaar. Dient dit de mens?

Zijn excuus, “de voortschrijdende technologie dwingt ons tot dit beleid”, of: “de techniek schept een krachtenveld waarin we wel moeten…” is een denkwijze die te makkelijk kan worden aangegrepen om de menselijke zelfbeschikking te ontkrachten of zelfs totáál buiten spel te zetten. Tot op het punt dat iets een zelfbevestigende waarheid wordt die het handelen en denken van mensen bepaalt.

Console Wars als voorbeeld

Om dit te illustreren, geef ik het voorbeeld van de Console Wars: de strijd tussen Nintendo, Sega en Sony om wie de meeste spelcomputers verkocht. Nintendo besloot destijds om met cartridges te werken in plaats van CD’s. Dit leidde tot de Nintendo64. Snel daalde het idee in dat de N64 niet opkon tegen de grafische rekenkracht van andere consoles. Dit moest worden gecompenseerd door een ander type spel te maken: kleur- en fantasierijker, met wolkige graphics en meer gericht op ‘het hele gezin’. Deze aanname werd niet gechallenged en alle spellen die op basis van deze aanname werden vervaardigd, versterkten een herinterpretatie van Nintendo’s identiteit.

Na de opkomst en aftocht van de N64 bleven hobbyprogrammeurs echter experimenteren met het apparaat. Zij vonden manieren om veel meer uit de N64 te persen dan destijds voor mogelijk werd gehouden. Dit bewijst dat de identiteit van kunst, of van enig cultuurproduct zoals in dit geval een reeks videospellen, niet alleen wordt geschapen door de technologische limieten – identiteit wordt tevens bepaald door niet-noodzakelijke, imaginaire limieten.

Elk speelveld wordt dus mede bepaald door menselijke aannames over technologie die als wetmatigheden worden voorgesteld doch in werkelijkheid ideologisch van aard zijn.

Dat Nintendo steeds meer familie-georiënteerde spellen ging maken, werd een identiteit die zichzelf steeds meer bevestigde. Tot op het punt dat het maken van realistische, grimmige of dystopische spellen, nauwelijks meer werd geprobeerd: het werd niet meer als levensvatbaar gezien binnen het speelveld en de marktsituatie die waren ontstaan. Terwijl de oorspronkelijke aanzet tot die identiteitsverschuiving – het technologische argument van de rekenkracht – achteraf onjuist bleek.

Kernenergie en energiebeleid

Ditzelfde patroon zien we terug in politieke kwesties: neem nu het energievraagstuk. De ‘groene’ wending in het Duitse energiebeleid – mede de oorzaak van de economische catastrofe die onze oosterburen nu ondergaan – was ingegeven door maatschappelijke angst en politieke paniek rond stralingsvervuiling toen de nucleaire reactor in Fukushima overstroomde in 2011. Die overstroming was echter het gevolg van platentektoniek die specifiek is voor Japan – in Duitsland is dat niet aan de orde. Kortom: alle wetenschappelijke rationaliteit in de verschuiving van het Duitse energiebeleid was ingegeven door een irrationele politieke werkelijkheid.

Het (politieke) uitgangspunt dat kernenergie slecht is, komt omdat die energievorm met atoomwapens en grootschalige vernietiging wordt geassocieerd. Kernenergie is op te wekken uit uranium maar ook uit thorium. Uranium is geschikt om atoomwapens te maken, en het is hierom dat staten tijdens de Koude Oorlog thorium van de hand hebben gewezen. Ook deze keuze werd ingegeven door een politieke werkelijkheid, namelijk door de wapenwedloop tussen Oost en West.

Thorium is een vorm van gesmolten zout en hierom ook veel minder gevaarlijk als er iets misgaat in de reactor. De maatschappelijke weerzin tegen kernenergie is er echter zó hard ingeramd, dat ook thorium vandaag onbespreekbaar is. Toch wordt die weerzin tegen kernenergie voorgesteld als een ‘wetenschappelijke’ realiteit. Het is uiteraard in het belang van alle industrie en lobbyclubs rond zonnepanelen, windmolens en biobrandstof om deze weerzin te blijven voeden…

Schaalgrote van wetenschap bedreigt democratie

Zo blijkt dat het in de wetenschap niet anders is dan in elke tak van sport: wiens brood men eet, diens taal men spreekt. De tijd waarin onafhankelijke wetenschappers op zolderkamers tot doorbraken konden komen, is nu definitief voorbij. Het ‘laaghangend fruit’ is geplukt en wie vandaag cutting edge wil zijn, kan niet zonder laboratoria en complexe rekenapparatuur. Dikwijls staan de namen van tientallen wetenschappers boven hetzelfde artikel.

Complete teams zijn een must en hierom moet de vernieuwende wetenschapper op goede voet staan met de instituties. Hier keert het probleem terug van het moeten conformeren aan de wensen van superieuren, aan peer pressure en aan de logica van het systeem. Wie uit de toon valt komt op een zwarte lijst terecht: hij of zij moet dan maar toevallig tegen een rijke sponsor aanlopen met een open geest voor afwijkende inzichten.

Dit trieste patroon wordt nog verder aangevuurd door het wantrouwen onder elites tegenover de bevolking. Naarmate het volk meer wordt gewantrouwd – omdat het ‘racistisch’ of ‘bevooroordeeld’ zou zijn, de uitkomst van de recente verkiezingen en peilingen zint de kosmopolitische elites allerminst – is het voor die elites aanlokkelijk om te vluchten in de utopische vooronderstelling van een ‘wetenschappelijke politiek’. Dit komt neer op het immuniseren van hun eigen ideologieën en programma’s tegen kritiek.

Links cynisme

Maar als je de aanhangers van die linkse ideologieën écht ondervraagt, vanuit oprechte belangstelling naar hun denken, dan kom je op clichés als: “De mens is egoïstisch, we vliegen te veel, verstoken te veel, consumeren te veel.” Vanuit dit denkbeeld tuigen zij een autoriteit op die dan neutraal zou zijn, die alles in goede banen zou leiden. Die dus gaat bepalen hoe wij ons geld mogen uitgeven, hoe vaak we mogen reizen, wat we mogen delen op sociale media, enzovoorts.

Echter, waarom gedragen mensen zich überhaupt egoïstisch? Ten eerste omdat een systeem van centrale regulering, hun zelfstandige denken wegneemt. Hiermee worden morele afwegingen – het afwegen van persoonlijke tegen algemene belangen – externe kwesties. De mores, het onderlinge vertrouwen, de gedeelde moraal, worden weggezogen uit de gemeenschap en uit het individu, en vervangen door externe en gedigitaliseerde controle. Social Credit, zoals bijvoorbeeld in China, nudging door techbedrijven, enzovoorts.

Ten tweede worden mensen egoïstisch door de voortdurende aanvallen op de sociale samenhang van lokale gemeenschappen. Neem nu de massa-immigratie, het op één kluitje gooien van incompatibele culturen. Het spreken van verschillende talen, alléén al, en dan nog alle spanningen rond religie. Ook de digitalisering speelt hier een rol in: chatten met personen die ver weg wonen, zuigt aandacht weg uit de lokale leefomgeving, bij mensen die je snel te hulp zou kunnen schieten.

Komt bij – onder druk van de huidige economische lasten en het feminisme, worden vrouwen de arbeidsmarkt op geduwd. Hierdoor is er minder tijd voor een hecht netwerk in de buurt, voor het samen zorgen voor kinderen, enzovoorts. Het vertrouwen mist en het wordt aanlokkelijker om het eigen belang voorop te stellen, als het algemene belang maar zéér zwak wordt ervaren.

Recapitulatie

De lobbyist betoogde dat technologie disrupties veroorzaakt in bestaande patronen in de samenleving en dat deze verstoringen de stabiliteit bedreigen. De consument en de burger moeten worden beschermd: dit leidt tot wetgeving die in de praktijk de burgers beperkt in hun vrijheid en de bestaande informatie-asymmetrie versterkt. Alles wat gebruikers doen op het internet wordt ergens vastgelegd door instituties en de burger zelf heeft nauwelijks inzicht in dit proces. Dat elke nieuwe regelgeving leidt tot een diepere, grotere machtsafstand tussen instituties en burgers, komt mede door de intense invloed van lobbyisten, grote bedrijven en machtige instellingen op beleidsmakers.

Met de argumenten in dit artikel heb ik de drogredeneringen van de lobbyist hopelijk blootgelegd. Op deze wijze hoop ik de lezer op een versie manier te laten kijken naar de wisselwerking tussen menselijke zelfbeschikking, technologische noodzakelijkheid en ideologische aannames. Om zo inzichtelijk te maken hoe deze wisselwerking onderliggend is aan politieke keuzes.

Conclusie

Zodra de politiek zich meester maakt van een maatschappelijk programma waarvoor wetenschappers te vinden zijn die er hun hand voor in het vuur durven steken, dan kan er nog over de gevolgen van beleid gedebatteerd worden; maar dan worden dit margedebatten omdat de parameters vaststaan waarbinnen het debat zich mag bewegen. Zodra dit gebeurt, vervallen democratieën tot totalitaire regimes.

Het is daarom raadzaam om in elk debat te zoeken naar de verborgen aannames (denk terug aan de N64). Want ideologische aannames, gereproduceerd door technologie – of beter gezegd door hoe mensen met technologie omgaan – vestigen hun eigen politieke dogma. Door een eenzijdig geïnformeerd begrip van technologie dat de massa vanuit autoriteiten krijgt ingepeperd, belanden we via het aanhoudend gebruik van die technologie in een zelfbevestigende, zelfbekrachtigende werkelijkheid. Tot op het punt dat de menselijke zelfbeschikking en de politieke beslissingsruimte verdwijnen.

Hieruit volgt dat we, bij de botsing tussen de officiële beleidsagenda en het alledaagse leven van gewone burgers, ons moeten heroriënteren op de innerlijke kracht van de burger zélf. Die innerlijke kracht – en niet het cynische utopisme van technocraten – moet weer het uitgangspunt zijn van de politieke orde. Om de menselijke zelfbeschikking tegenover technologie en kapitaal te behouden, moeten bestuurders de ruimte vergroten voor scheppende initiatieven van burgers.

Volg Sid via Telegram.


Bestel zijn gloednieuwe boek: Huis van de Muze - en woon de boekpresentatie bij op vrijdag 23 februari op het partijkantoor van FVD!